Weinig varkens in de wei, boer Maarten legt uit hoe dat komt
Maarten runt samen met zijn broer de ‘PorcusCampus’ in Aarle-Rixtel. In zijn stal stonden vroeger achthonderd zeugen en er werden veel biggen geboren. Maar het besluit van de provincie om stallen eerder emissiearmer te maken, zodat er minder stikstof wordt uitgestoten, zette daar een streep door.
De stal werd een educatiecentrum. Het publiek kan kennis komen maken met zestien verschillende varkensrassen. Mensen kunnen er overnachten en vergaderen. Volgens Maarten een succes. “Mensen zijn toch op zoek naar ervaringen.” En dan is het natuurlijk leuk om op een mooie lentedag ook de varkens te laten woelen in de wei en het publiek daarvoor uit te nodigen.
Maar de varkenshouder wil een realistisch verhaal vertellen over hoe het eraan toegaat in de varkenshouderij. “Wat wij hier laten zien, is natuurlijk niet hoe het echt is." Het gros van de varkens kan volgens Maarten helemaal niet naar buiten en moet in de stal blijven. "Mensen die hier komen, stellen ook kritische vragen over de varkenshouderij. Als ik het ze uitleg, krijg ik wel begrip. Maar er zijn mensen die het er dan nog niet mee eens zijn."
De varkensboer merkt dat mensen vaak niet goed weten waar hun voedsel vandaan komt. Hij hoopt daar met PorcusCampus een einde aan te maken. "De overheid neemt vaak besluiten op basis van onkunde en emotie. Als we stoppen met varkensvlees, dan gaan onze kinderen of kleinkinderen het uit een ander land halen. En daar zijn de standaarden voor voedselveiligheid veel lager. Een besluit nemen over de varkenshouderij moet op basis van kennis. Dat is mijn missie hier.”
"De consument wil het gemak van een supermarkt."
Maarten laat ook oude rassen zien op ‘PorcusCampus’. “Deze dieren vertellen een verhaal over de ontwikkeling in de varkenshouderij. Vroeger hadden mensen twee varkens. Ze aten veel en kregen weinig biggen. Vandaag de dag is de kostprijs erg belangrijk geworden. We zijn opgevoed met het idee dat eten altijd beschikbaar is, zo goedkoop mogelijk. Dus deze rassen zijn verdwenen.”
Ze belanden nog wel in de vriezer in de boerderijwinkel van Maarten. Een vriezer die hij maar een keer in de maand bijvult. “Als ik hem elke dag zou bijvullen, dan zou ik er van kunnen bestaan. Maar de consument wil gemak en het vlees in de supermarkt meenemen in het mandje.”
Volgens Maarten is vlees van varkens die buiten in de wei lopen dus ‘niet te slijten’. Ook wijst hij op de gevolgen voor dierenwelzijn. “Buiten lopen en veel ruimte hebben, is voor de zeug beter. Maar voor de biggen is het juist slechter. Ik heb hier veel meer dode biggen dan bij de andere delen van het bedrijf. Een zeug kan hier biggen makkelijker vertrappen. Of ze gaat erop liggen.”
"Ook is het gevaar op dierziektes groter als er veel varkens in de wei gaan rondlopen", stelt Maarten. “Buitenlopen is minder hygiënisch dan in de stal. Varkens die buiten zijn, zijn vatbaarder voor worminfecties.” Ook ziektes, zoals de varkenspest, liggen op de loer. “Maar de kans daarop is hier klein. We hebben een dubbele afrastering, zodat wilde zwijnen er niet bij kunnen. Ik heb nog nooit een ziek varken gehad. Maar als je heel veel dieren laat buitenlopen, dan krijg je dierziektes.”
Met zijn allen minder vlees eten om het dierwelzijn te vergroten? Dat zou Maarten niet zo erg vinden, als mensen willen betalen voor zijn varkensvlees uit de wei. De Nederlander eet volgens hem nog graag een sparerib, een worstje of een filetje. “Het is waar dat er ook veel wordt geëxporteerd, maar dat zijn ook de delen die niet gegeten worden hier. De poten en de oren gaan naar China bijvoorbeeld. De varkenshouder moet het hele dier gebruiken. Als je dat niet doet, komt je bedrijf onder druk te staan.”